VI. 2 Bij tegenwind moet je je zeilen bijstellen.
Als een zeiler een bepaalde koers uitzet en de wind is pal tegen, zal hij een zigzaggende koers uitzetten en op die manier gebruik maken van de wind. Hij zal zijn reisdoel bereiken door op de wind te letten en het roer en de zeilen te bedienen.
Een zeiler kan bij iedere wind zijn doel bereiken. Alleen als het windstil wordt, zal hij een tijdje dobberen. Deze zeilmetafoor leert je dat het bereiken van je doel afhankelijk is van je kennis van het zeilen, en van het uitzetten van de juiste koers. Bij tegenwind kun je in dit verhaal je zeildoel alleen bereiken door regelmatig overstag te gaan. Je reis zal langer duren, maar als je goed let op de zeilen en de wind (de wind blaast niet altijd uit dezelfde hoek), zul je je reisdoel bereiken.
Deze kaart vertelt je dat je bij tegenslag moet bepalen waar je ‘overstag’ gaat. Wanneer geef je toe? Waar versnel je en waar vertraag je? Waar moet je op letten? Zit je wel aan het roer? Welke investeringen moet je doen? Kortom: op welk gebied is bijstelling nodig?
Affirmatie: Ik maak gebruik van de wind en bereik mijn doel.
Actietip: Teken een zeilschip met een reisdoel en een zigzagkoers. Zet bij iedere wending een woord dat bij je opkomt. Schrijf daarna een kort verhaal waarin alle deze woorden een plek krijgen.